REALISME IN DE HISTORIE VAN BROER CORNELIS

door Karel Bostoen

De Historie van B. Cornelis bevat een schat aan gegevens over locaties en personen te Brugge uit de eerste decennia na 1550. De beschrijvingen maken veelal op het eerste gezicht een zeer realistische indruk, maar het is de vraag of dat voor de tijdgenoot ook zo was. Een antwoord op die vraag kan men pas geven, wanneer de feiten zijn gecontroleerd op hun historiciteit aan de hand van bronnen uit de tijd zelf. Maar dat een dergelijke controle de nodige problemen met zich mee brengt, zal ik hier aan de hand van een aantal voorbeelden aan de orde stellen.
De beschrijving van de geselpraktijken van de legendarische broeder vormen ontegenzeggelijk het spectaculairste onderdeel van de hele Historie van B. Cornelis (verder hier aangehaald als Historie). Maar hoe nu een dergelijk `feit' te toetsen aan contemporaine bronnen? Dat we geen archiefstukken met getuigenverklaringen kunnen vinden in het Brugse Stadsarchief, sluit op zichzelf niet uit dat die verklaringen hebben bestaan. Reeds eerder heb ik erop gewezen dat de geselpraktijken enkele jaren vóór de publikatie van de Historie tamelijk bekend moeten zijn geweest.1 Mogelijk krijg ik de kans daar een toekomstig artikel aan te wijden.

In deze bijdrage zal het gaan om enkele locaties en personen uit de eerste decennia na 1550, die in het relaas over de geselpraktijken een rol spelen. Wat wordt er precies over hen gezegd en wat wordt er verzwegen? Hoe realistisch is de presentatie ervan, in vergelijking met wat andere bronnen omtrent hen meedelen?
In het eerste deel van het boek, gepubliceerd in 1569, beweert de anonieme auteur - die ik hier verder voor het gemak `de satiricus' noem - dat veel stof werd ontleend aan een gerechtelijk vooronderzoek. De stadsregering zou in 1563 begonnen zijn de gang van zaken in Broer Cornelis' genootschap van vrome vrouwen nader te onderzoeken. Onze satiricus beweert dat de schriftelijke neerslag van het onderzoek buitengewoon uitvoerig is geweest. Juist vanwege die uitvoerigheid, beweert hij, kon die getuigenverklaringen niet in zijn boek opnemen.2 Dit betreurt hij uitdrukkelijk, in het besef dat hij nu misschien zijn lezers minder goed zal kunnen overtuigen. Helaas, het is niet anders. In plaats van volledigheid te betrachten, moet hij selectief te werk gaan. Als grondslag voor zijn relaas heeft hij - naar eigen zeggen - de verklaring van Calleken P. gekozen en hij heeft die aangevuld met een greep uit de verklaringen van andere leden van Broer Cornelis' genootschap, namelijk die van enkele weduwen en getrouwde vrouwen.
De locaties en personen uit dit relaas die ik hier wil toetsen aan gegevens uit andere bronnen, zijn: het huis aan de Steenhouwersdijk, het huis `Het Wijngaerdeken;, Francijnken Vougenaers en Broeder Peeter.

Het huis aan de Steenhouwersdijk

Volgens het boek begonnen in dit huis, waarover ik reeds eerder heb geschreven,3 de geselpraktijken van Broer Cornelis. Geen onbelangrijke locatie. Het huis zou zelfs een literair bedevaartsoord kunnen worden, mocht het lukken om het te traceren. Men ziet het al voor zich: de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde die een bordje laat aanbrengen met de woorden `Hier geselde Broer Cornelis zijn vrome vrouwen van 1549 tot 1558'.
De ligging van Broer Cornelis' geselvertrek (de `disciplyncamer') rond 1553 (want dit is het jaar dat Calleken P. met de legendarische franciscaan kennis maakt) wordt als volgt beschreven:

Dese camer hadde hy in een huys op den Steenhouwersdijck/ een strate neffens twater/ tot een weduwe genaemt Joncvrou Pr. byde welcke tvoorseyde Betken woonde/ met noch ander degelicke liens dochters/ diemen bi Joncvrou Pr. de cost cochte/ mits datse die als een Scoolvrouwe leerde/ so wel in goede manieren/ als andersins.4

Het huis lag dus aan de Steenhouwersdijk, aan het water, tussen de Burg en de Vismarkt (zie afbeelding 1). De straat is op een moderne plattegrond van Brugge onmiddellijk thuis te brengen, maar het huis zelf niet, althans niet op grond van de informatie die tekst geeft. We vernemen dat in het bewuste pand een adellijke weduwe woonde, wier achternaam begint met `Pr'. Daar woonde ook Betken Pr. (een zeer mooi meisje dat in de tekst reeds eerder door onze satiricus ten tonele is gevoerd).5. Was Betken soms een dochter of een nichtje van jonkvrouw Pr.? Daarvan wordt helaas in de tekst geen melding gemaakt.
In dat huis woonden trouwens nog meer meisjes, want jonkvrouw Pr. was een schoolmeesteres, die meisjes van stand de etiquette van de dag bijbracht, en mogelijk ook Frans, godsdienst en rekenen. De satiricus zal verderop in de tekst meedelen dat jonkvrouw Pr. na 1558 is overleden.6 Zoals we zullen zien, danste Broer Cornelis in 1558 nog een gaillarde met deze schoolmeesterende weduwe, op de jaarlijkse ontspanningsdag van het vrome genootschap. Deze vrolijke bijeenkomst werd ook in haar huis georganiseerd. Al met al lijkt jonkvrouw Pr. in het geheel een sleutelrol vervuld te hebben, door niet alleen ruimte en gelegenheid te bieden, maar ook door als zijn directe assistente op te treden.

Het Wijngaerdeken

Na de dood van jonkvrouw Pr. werd die sleutelrol overgenomen door Calle de naaister (`Calle de Naiege' wordt ze in de tekst genoemd). Men ging op zoek naar een nieuwe locatie, geschikt voor de geselingen. Op verzoek van Broer Cornelis verliet Calle haar oude woning in het Zakske. Ze ging in de buurt van het minderbroedersklooster wonen. Uit de tekst kan men opmaken dat de ligging an de nieuwe geselkamer nog voortreffelijker was dan ten tijde van jonkvrouw Pr.

[...] dit huis hadde ter syden tegenover den pant van zijn Clooster oock eenen inganck/ dien hy altijts inghinck: so dat deghene die hem sagen ingaen/ die en sagen de vrouwen persoonen niet ingaen.7

Het toenmalige minderbroedersklooster aan de Braamberg, waar Broer Cornelis woonde, bestaat niet meer. Op de plaats waar het stond, is nu het Koningin Astrid Park (zie afbeelding 2). Volgens de beschrijving in de tekst zou het nieuwe huis van Calle de naaister een zijingang hebben gehad. Deze ingang lag tegenover de galerij die de binnenplaats van het minderbroedersklooster omringde. Deze binnenplaats wordt in de tekst `den pant' genoemd.8
De minderbroederskerk lag achter een kloostermuur over de hele lengte van de straat die nu Park heet. Tegenover de ingang van de minderbroederskerk (aan de westkant) lag een pleintje en vervolgens kwam `den pant' of galerij met binnenplaats. Ingetekend op een moderne plattegrond zou `den pant' nu aan de Gevangstraat liggen. Op de gravure van Gheeraerts zijn duidelijk drie in- of uitgangen te zien, twee bij het pleintje en één aan de voorkant van het kloosterterrein. Het is deze laatste uitgang waar in de tekst kennelijk op wordt gedoeld, als uitgang die Broer Cornelis koos om zijn klooster te verlaten, de straat over te steken en de zijingang van het huis binnen te gaan waar zijn `disciplyncamer' zich bevond. De uitgang waar de satiricus op doelt, is dus de ingang die aansluit op de galerij rond de binnenplaats. Ingetekend op een moderne plattegrond zou deze uitgang halverwege de huidige Gevangstraat komen te liggen.
Maar waar bevond zich de hoofdingang van Calles huis? Volgens de tekst moesten de vrome vrouwen van het genootschap Calle's huis ingaan:

[...] deur de voordeure tegen over twater [...] 9

De hoofdingang lag dus tegenover een water. Dit water was vermoedelijk een of andere rei, die sinds lang is overwelfd. Op moderne plattegronden althans is in de buurt van de Gevangstraat geen rei meer te bespeuren, maar de moderne naamgeving verraadt dat er ooit een zichtbaar is geweest. Ik doel op het Pandreitje dat van de hoek van de Gevangstraat naar de hoek Braambergstraat-Rosenhoedkaai loopt. Op de plattegrond van Gheeraerts heeft die rei geen naam, maar ze is wel duidelijk te zien.
Het huis van Calle de naaister moet het huis op de hoek zijn geweest dat te zien is op de plattegrond van Gheeraerts. Die hoek komt nu min of meer overeen met de hoek Gevangstraat-Pandreitje. De hoofdingang van dit huis lag aan de westkant, inderdaad pal tegenover het water. En de zijingang waarvan Broer Cornelis, volgens de tekst, gebruik maakte? Die is op de plattegrond van 1562 niet te zien, maar het is heel goed mogelijk dat die heeft bestaan. Het komt erop neer dat, wanneer Broer Cornelis het pand van het minderbroedersklooster via de galerijuitgang verliet, hij slechts de straat schuin had over te steken om het huis van Calle de naaister via de zijingang te betreden. Een ideale, discrete locatie!
Een en ander wordt door nog meer gegevens uit de Historie ondersteund. De ligging van het huis van Calle wordt nog iets nader gepreciseerd als:

dit hoeckhuys (welcke het Wijngaerdeken heet) [...] 10

Een hoekhuis met de hoofdingang tegenover het Pandreitje, de zijingang tegenover een in/uitgang van het minderbroedersklooster. Het klopt tot nu toe als een bus.
Op grond van kadastergegevens uit 1580 heeft de Brugse archivaris Gilliodts-Van Severen vijf huizen gevonden met de naam 'Het Wijngaerdeken'.11 Geen van de huizen met die naam stond helaas in de directe omgeving van het minderbroedersklooster. Het is mogelijk dat het huis in kwestie niet meer bestond, toen de Brugse panden in 1580 werden geïnventariseerd. Na september 1578, onder het protestantse bewind,12 werd het minderbroedersklooster met de grond gelijk gemaakt. Mogelijk is toen ook het huis van Calle de naaister niet ongemoeid gelaten. In elk geval maken de kadastergegevens duidelijk dat de benaming `Het Wijngaerdeken' in Brugge een zekere populariteit genoot.
Het wordt tijd dat ik het boetekleed aantrek. In 1980 betoogde ik nog dat het huis van jonkvrouw Pr. en dat van Calle de naaister identiek waren, en dat `Het Wijngaerdeken' bijgevolg aan de Steenhouwersdijk moest worden gezocht. De afstand tussen Steenhouwersdijk en de Park-straat bedraagt evenwel ca. 200 meter. Het verhaal van de satiricus over de zijingang die Broer Cornelis uitliep om te gaan `disciplineren' in het huis aan de overkant, zou niet kloppen. Dat niet alleen, maar voor de toenmalige bewoners van Brugge, zou ook op dat moment glashelder zijn geworden dat het boek zelf signaleerde dat er bij de beschrijving van de geselpraktijken geen sprake kon zijn van realisme, maar integendeel van fictie. Dit is onhoudbaar, tenminste voor wat betreft de locatie van de geselkamer. Mea culpa dus, mea maxima culpa. Laten de lezers die ik indertijd mogelijk op een dwaalspoor heb gebracht, mij deze misstap vergeven. Op grond van de thans beschikbare gegevens stellen we vast, dat althans één van de twee gesellocaties kan worden achterhaald en dat er in dit geval geen sprake is van pseudo-realisme.
Wat het huis aan de Steenhouwersdijk betreft, waar de geselingen aanvankelijk plaatsvonden: zolang we niet weten wie er achter de beginletters `Pr.' van de Brugse jonkvrouwelijke schoolmeesteres schuil gaat, zullen we de precieze ligging ervan niet kunnen traceren.

Francijnken Vougenaers

In 1558 hielden de oudgedienden van het genootschap van devote vrouwen onder leiding van Broer Cornelis een gezellige bijeenkomst in het huis van jonkvrouw Pr. Het was een jaarlijkse traditie. Eten en drinken werd door de deelnemers meegebracht, zo ook heerlijke wijn. Men zong liedjes en men droeg refereinen voor. Die ene keer (in 1558) was Broer Cornelis kennelijk door de wijn in een opperbeste stemming geraakt. In elk geval nam hij jonkvrouw Pr. bij de hand en leidde haar ten dans. Vervolgens deelt onze satiricus mee hoe een zekere Francijnken Vougenaers, een van de vroege leden van het devote Genootschap, op dit ogenblik aan het musiceren slaat. Ze speelt een gaillarde op een kam. Ze was muzikaal begaafd, want we lezen dat ze ook buitengewoon goed kon zingen.13 Veel meer wordt er over haar niet gezegd. Het valt op dat de satiricus hier geen initialen gebruikt, zoals in het geval van jonkvrouw Pr. en Calleken P., maar de naam voluit weergeeft. Waarom? Is het gebeurd omdat deze vrouw inmiddels was overleden, zodat ze zelf niet meer kon protesteren dat ze als een enthousiast lid van een dubieus geselclubje werd opgevoerd? Maar als ze niet meer zelf kon protesteren, dan bestond nog altijd de kans dat haar familie in het geweer zou komen. Tenzij het natuurlijk de bedoeling was om haar en haar familie te kijk te zetten, b.v. omdat de satiricus met bepaalde familieleden een appeltje te schillen had. Een derde mogelijkheid is dat haar naam door de satiricus zelf is verzonnen, waarbij een zekere inventiviteit hem niet kan worden ontzegd. Wat er ook van zij, we zouden niet zo wantrouwig zijn geworden, als de naam zelf niet wat merkwaardig was. Te Brugge heb ik in april 1980 het archief van de Burgerlijke Stand in de Halletoren geraadpleegd, met name de overlijdensregisters, maar noch Francijnken, noch enige andere Vougenaers kwam te voorschijn.14
Toch is de naam Vougenaers niet helemaal onbekend in het zestiende-eeuwse Brugge. Twintig jaar na het optreden van Francijnken op het jaarfeestje van de devote vrouwen, namelijk op 26 juli 1578, werden op de Burg te Brugge drie franciscanen, medebroeders van Broer Cornelis, terechtgesteld. Ze werden verbrand op beschuldiging van sodomie. Hun namen zijn bewaard gebleven. Een van hen heet François Voughenaere (ook: Frans Vougenaers).15 Sinds kort zijn ons interessante details bekend over hem, meer details althans dan in de monumentale studie van kanunnik De Schrevel over de geschiedenis van het Brugse seminarie te vinden waren. Over de sodomie-processen tegen de Gentse en Brugse bedelmonniken publiceerde de Gentse stadsarchivaris Decavele een artikel dat voor een groot deel berust op het - door De Schrevel niet gehanteerde - `Register van criminele interrogatorin in de pijnkelder van de stad Brugge van 16 september 1568 tot 9 september 1598' in het Brugse Rijksarchief.16 Het blijkt nu dat, in tegenstelling tot wat De Schrevel heeft beweerd, er geen sprake is geweest van een schijnproces.
Integendeel, het proces te Brugge is zeer zorgvuldig gevoerd.17 Tot de onderzoeksrechters behoorden niet alleen orthodox-katholieken en verklaarde koningsgezinden, zoals oud-stadspensionaris Joos Huusman, maar ook vertegenwoordigers van de katholieke geestelijkheid: aartsdiaken18 Van den Eecke en penitentiaris19 Matthias Lambrecht, beiden kanunniken van Sint-Donaas, en pater François de Goisseau, lector van minderbroedersklooster te Ath.20
Uit de verhoren bleek dat François Voughenaere er een langdurige seksuele relatie op na heeft gehouden met zijn medebroeder Gillis Logghe. De relatie, bekende Voughenaere, was begonnen in hun noviciaatstijd, zo'n twintig jaar eerder. Dit wil zeggen in 1558, toevallig het jaar waarin volgens de Historie Francijnken Vougenaers optrad op het jaarfeestje van het Genootschap. De geregelde seksuele omgang was sinds 1558 doorgegaan tot ongeveer 1576, luidde de bekentenis. Voorts werd François ervan beschuldigd dat hij zich - meestal in staat van dronkenschap - meerdere malen aan de novicen had vergrepen. Zo was hij eens door de gardiaan en Broer Cornelis (in zijn functie van onderoverste) gestraft vanwege zijn `onkuise aanrakingen', terwijl - naar het zeggen van Voughenaere - deze geestelijke leidsmannen heel goed beseften wat die aanrakingen werkelijk hadden ingehouden.21
Het is waarlijk jammer dat De Schrevel niet op de hoogte is geweest van deze archiefstukken. Het begint er namelijk naar uit te zien dat de Historie van B. Cornelis, ondanks de overdrijvingen die eigen zijn aan het satirische genre, toch meer waarheid bevat dan fictie, ja misschien zelfs meer waarheid dan de gewichtige studie van De Schrevel. Toen de straffen op het Brugse sodomieproces werden vastgesteld, gold als norm dat slechts zij die, met misbruik van hun machtspositie, herhaaldelijk anaal geslachtsverkeer hadden gehad, waarbij bovendien een zaadlozing had plaatsgevonden, tot de brandstapel werden veroordeeld.22
Hierbij valt een analogie op met het verhaal over de geselpraktijken in de Historie. Broer Cornelis' misbruik van zijn machtspositie bij de uitoefening van zijn geestelijk leiderschap (met name juist wat betreft zijn geselpraktijken) vormt namelijk de harde kern van de beschuldigingen aan zijn adres in de Historie. Omdat verdere uitweidingen hierover niet binnen het bestek van dit artikel passen, laat ik het bij het signaleren van die overeenkomst.
Francijnken en/of Frans? Dat de auteur van de Historie buitengewoon goed thuis was in het klerikale wereldje van Brugge, beseften we al eerder. Maar het gaat misschien te ver hier te stellen dat hij door Francijnken op te voeren, tevens opzettelijk de aandacht vestigde op een medebroeder van Broer Cornelis, die ongetwijfeld in het Brugse roddelcircuit een bijzondere reputatie deelachtig was. De naam Vougenaers leent zich wonderwel tot het maken van allerlei gekscherende opmerkingen.

Broer Peeter

We schrijven nog steeds 1558,23 maar dan enkele maanden na het optreden van Francijnken op het jaarfeestje. Een van de oudgedienden, een zekere Tanneken M., heeft kennelijk haar mond tegenover de jongere `disciplynkinderen' voorbijgepraat. Deze jongeren mochten niet aan het feestje deelnemen en waren natuurlijk (juist daardoor) buitengewoon nieuwsgierig. Tanneken heeft aan hen het verhaal verteld over het dansje van Broer Cornelis met jonkvrouw Pr., een dansje dat besloten werd met het zoenen door de geestelijke leidsman van het gezelschap van zijn toenmalige secondante in de hiërarchie. Enkele jongeren verbaasden zich weliswaar een beetje over deze gang van zaken, maar zagen er uiteindelijk geen kwaad in; een enkeling evenwel nam aanstoot aan het gedrag van Broer Cornelis.
Die enkeling was het kritische en intelligente meisje, genaamd Calleken P. Ze vond dat Broer Cornelis zich op dit feestje niet in bedwang heeft gehouden en ze uitte haar vrees over mogelijk ander ongecontroleerd gedrag van zijn kant tijdens de sessies in de `disciplyncamer'. Natuurlijk wordt dit overgebriefd aan de grote leider zelf en die maakt zich meteen zorgen over die praatjes, die hij als verkapte aantijgingen beschouwt. Hij roept Calleken bij zich en ze moet op hevig aandringen van hem zweren dat de geselstraf een heilige en vrome aangelegenheid is. Dat zweert zij. Maar nu maakt hij zich opnieuw zorgen, omdat hij haar daarbij onder druk heeft gezet.24 Tenslotte broedt hij het meesterplan uit, waarin voor een van zijn medekloosterbroeders, een zekere Broer Peeter, een weliswaar bescheiden, maar essentiële rol is weggelegd.
Broer Cornelis verzoekt jonkvrouw Pr. om Calleken bij haar thuis op een etentje uit te nodigen. Wanneer Calleken bij de jonkvrouw in het huis op de Steenhouwersdijk is binnengelaten, zit daar niet slechts Broer Cornelis, maar ook diens collega uit het Brugse minderbroedersklooster, Broer Peeter. Van deze bedelmonnik zegt de satiricus dat hij oud is en een Spanjaard. Vooraleer men aan tafel gaat, overlegt Broer Cornelis met Calleken alleen in een apart vertrek. Hij maakt haar duidelijk dat ze leugens over hem heeft verteld, want ze heeft hem niet zien dansen en zoenen. Ze zal dat straks in aanwezigheid van Broer Peeter moeten bekennen. Hij spreekt met haar af dat, mocht de Spaanse monnik haar vragen naar de geheime geselpraktijken, ze dan moet doen alsof ze nergens vanaf weet. Anders lijkt het of ze die geselstraf nog verdiend heeft ook.
Wanneer de maaltijd is afgelopen, laat Broer Cornelis pen en papier brengen en hij zegt Broer Peeter nu goed op te letten. Calleken moet zeggen of ze ooit onbehoorlijk gedrag van Broer Cornelis heeft gezien. Haar antwoord luidt geheel volgens afspraak negatief. Vervolgens vraagt Broer Cornelis naar de geselpraktijken, en zie, Calleken weet van niets. Broer Peeter is getuige van deze schertsvertoning zonder dat hem kennelijk iets opvalt. Dan vraagt Broer Cornelis aan Calleken om hetgeen ze zojuist heeft verklaard, op schrift te zetten en te ondertekenen. Dat doet ze. Daarop ondertekent ook Broer Peeter die verklaring. Met dit document zal Broer Cornelis haar in de toekomst chanteren, wanneer ze de waarheid over het geselclubje aan het licht wil brengen, maar dit valt hier buiten ons bestek. Het gaat om Broer Peeter. Wie was hij? Zijn er sporen van hem te vinden in Brugse bronnen?
De bron die het meest in aanmerking komt, is de handgeschreven necrologie van de Brugse minderbroeders, de Acta diurna Defunctorum Fratrum Minorum, die berust in het Brugge Stadsarchief.25 Het handschrift stamt uit de collectie van de Oostendse schepen Franciscus Abraham Flanderin, die het op 29 maart 1811 heeft gekocht van de Brugse minderbroeder pater Seraphinus Verstraete.26 De necrologie is door pater Heysse OFM uitgegeven in 1917. Daarin komen twee personen voor waarop de Broer Peeter uit de Historie geïnspireerd zou kunnen zijn, namelijk Petrus de Molendino en Jacobus de Aguilar. Voor de goede orde: we zoeken een Brugse minderbroeder Peter die Spanjaard is en bejaard in 1558.
Petrus de Molendino heeft de voornaam gemeen met Broer Peeter. Hij overleed op 8 januari 1573. Van hem wordt vermeld dat hij over een dermate wonderbaarlijk hard stemgeluid beschikte, dat zijn bazuingeschal de minderbroederskerk op haar grondvesten liet schudden. Ongetwijfeld een kwaliteit naar het hart van zijn medebroeder Cornelis, die eveneens zeer wel bij stem was. Binnen de orde bekleedde hij leidinggevende functies. Zo was hij gardiaan (kloosteroverste) te Diksmuide in 1551 en in 1554 te Brugge. Toen hij overleed te Brugge in 1573, was hij eveneens gardiaan. Vanwege zijn zangkwaliteiten leidde hij het koor te Brugge.27 Maar is hij die man die we zoeken? Hij heet weliswaar Petrus met zijn voornaam, maar is zijn achternaam `de Molendino' wel een Spaanse naam? `De Molina', zou wat dat betreft overtuigender hebben geklonken. Over een mogelijke Spaanse achtergrond van de man vermeldt de necrologie niets. Zijn naam kan dus net zo goed een verlatijnsing van een oorspronkelijk `Vandermeulen, Vermolen' of `Dumoulin' zijn geweest. Ook zijn leeftijd geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen in de necrologie.
Daarom denk ik dat Jacobus de Aguilar eerder in aanmerking komt voor de identificatie. Al ontbeert hij de voornaam van de gezochte Broer Peeter, hij was een Spanjaard van adellijke afkomst en bovendien wekte hij ieders verbazing door een zeer hoge leeftijd te bereiken. Jacobus de Aguilar overleed op 19 oktober 1575 in de gezegende leeftijd van 96 jaar (in 1558, ten tijde van het etentje bij jonkvrouw Pr., was hij dus al 79). Hoewel hij een Spanjaard was, hoeft dat niet in te houden dat hij de verklaring die hij samen met Calleken P. ondertekende, niet heeft begrepen. Hij vierde zijn 50-jarig kloosterjubileum in 1560. Nederlands zal hij in die halve eeuw toch redelijk hebben leren beheersen, aangezien hij reeds in 1509 te Brugge zijn kloostergeloften had afgelegd. Voor het klooster maakte hij zich verdienstelijk op de ziekenzaal en door bouwkundige werkzaamheden. De tot standkoming van het buitenverblijf van de Brugse minderbroeders te Blankenberge was voornamelijk te danken geweest aan zijn inspanningen. Zijn kloosterjubileum werd te Brugge op grootse wijze gevierd in aanwezigheid van de consuls van de naties van Castillië, Portugal, Cantabrië (= ongeveer het huidige Baskenland) en Navarra te Brugge. Een feestmaal werd aangericht dat vele dagen duurde. Als tegenprestatie bekostigden de Spaanse kooplieden het herstel van het minderbroedershospitaal, dat in hetzelfde jaar juist door brand was verwoest, zoals ze ook - op pater Aguilars verzoek - het buitenverblijf te Blankenberge ten behoeve van de minderbroeders hadden verworven.28

Besluit

Worden de onderzochte locaties en personen in de Historie van B. Cornelis herkenbaar gepresenteerd? Krijgen we enig inzicht in de werkwijze van de satiricus op dat punt?
We hebben het huis `Het Wijngaerdeken' van Calle de naaister betrekkelijk gemakkelijk weten te traceren met behulp van wat de tekst ons zegt en een toenmalige plattegrond. Met het huis aan de Steenhouwersdijk van jonkvrouw Pr. lukte dat juist niet. Daarvoor leverde de tekst te weinig precieze informatie en kennelijk was dit met opzet. Bovendien konden we de adellijke schoolmeesteres Pr., die vermoedelijk een privé-school hield, (nog) niet thuisbrengen. Met de onthulling van haar identiteit springt de satiricus omzichtiger om.
Met het realisme omtrent personen ligt het in de Historie waarschijnlijk ingewikkelder dan met het realisme van de locaties. Dit is begrijpelijk. De satiricus kon er niet al te zeer op vertrouwen dat zijn eigen identiteit niet achterhaald zou worden en hij vreesde wellicht voor toekomstige represailles door familieleden en vrienden van de personen die hij noemde in zijn satire.
Francijnken Vougenaers hebben we niet kunnen vinden in de Brugse burgerlijke stand, maar het vermoeden bestaat dat de auteur via haar naam de aandacht op de homoseksuele medebroeder van Broer Cornelis, François Voughenaere, heeft willen vestigen. Men bedenke dat de satire in 1569 is gepubliceerd. Op het moment van publikatie hield Voughenaere er dus al elf jaar een homoseksuele relatie op na met medebroeder Gillis Logghe, een feit dat bepaalde, goed in het milieu ingevoerde clerici niet zal zijn ontgaan, te meer omdat Cornelis Brouwer OFM (de Broer Cornelis uit de Historie) als onderoverste daarvoor bewust zijn ogen had gesloten, kennelijk uit vrees voor nog meer seksuele schandalen in zijn directe omgeving.
Ook Broer Peeter was niet onmiddellijk thuis te brengen, toch zullen - dank zij het groots gevierde 50-jarig jubileum in 1560 - de lezers van de Historie hem onmiddellijk als pater Aguilar hebben geïdentificeerd. Maar dan nog heeft de satiricus de neiging om zijn tamelijk realistische tekening door het gebruik van een andere naam te verdoezelen.
Al met al lijkt het nuttig om het realistisch gehalte van in het boek genoemde locaties en personen te blijven toetsen. Het is de enige manier om inzicht te krijgen in de eigenaardige werkwijze van de auteur. Het bescheiden onderzoek waarvan in dit artikel verslag is gedaan, leverde reeds merkwaardige resultaten op. Wie weet wat we langs deze weg nog meer ontdekken.

NOTEN

1.
K. Bostoen: `Broer Cornelis en zijn historie: een politieke satire'. In: Literatuur 1 (1984), pp. 254-261. Zie p. 258.
2.
Historie van B. Cornelis Adriaensen van Dordrecht, Minrebroeder binnen die Stadt van Brugghe. [Norwich], 1569, fol. 1r.
3.
`De historie van Broeder Cornelis, Literatuur als wapen'. In: Meta, Mededelingenblad voor neerlandici in Leiden 14 (1980), pp. 129-133. Zie p. 132.
4.
Historie, fol. 4r.
5.
Ibidem, fol. 3r.
6.
Ibidem, fol. 12v.
7.
Ibidem, fol. 10r.
8.
Op de plattegrond van Marcus Gheeraerts uit 1562 is duidelijk te zien dat de kloosterkerk aan de z.g. `Frere Meure' lag, een straat die nu Park heet en die aan de noordkant van het Koningin Astrid Park ligt. Het verlengde van deze Park-straat in westelijke richting heet nu Gevangstraat. De zijstraat van de Park-straat richting noord of centrum, die tot aan de Braambergstraat loopt, heette in de tijd van Marcus Gheeraerts `Frere Straete' en is sindsdien verdoopt tot J. Suveestraat.
9.
Historie, fol. 10r.
10.
Ibidem.
11.
L. Gilliodts-Van Severen: `Les registres des "Zestendeelen" ou le cadastre de la ville de Bruges de l'année 1580'. In: Annales de la Société d'Émulation pour l'étude de l'histoire et des antiquités de la Flandre 5e Série, 43 (1893), p. 77, 84, 191, 204 en 305.
12.
Volgens Dewitte en Viaene wordt de vernieling van het minderbroedersklooster uitvoerig beschreven in de Stadsboecken van Brugghe (onder 25 september, fol. 5). het minderbroedersklooster was op 3 september 1578 aan de calvinisten toegewezen. Zie hiervoor: Z, van Male: De Lamentatie, Brugge na de Opstand tegen Spanje 1590. Naar het handschrift van het Brugse Stadsarchief uitgegeven door A. Dewitte en A. Viaene. Brugge, 1977, p. 150 noot 13.
12.
`Francijnken Vougenaers/ die sonderlinge wel conste singhen/ speelde een Galliarde met den monde deur eenen cam.' (Historie, fol. 12v.).
14.
Brugge, Halletoren, Burgerlijke Stand nr. 285. Tafel Doodregisters 1574-1616.
15.
A.C. de Schrevel: `Histoire du Séminaire de Bruges'. In: Annales de la Société d'Émulation pour l'étude de l'histoire et des antiquités de la Flandre 4e Série, 37 (1887), pp. 1-977. Zie p. 332 noot 1 en p. 336 noot 1.
16.
J. Decavele: `Brugse en Gentse mendicanten op de brandstapel in 1578'. In: Beleid en bestuur in de oude Nederlanden, Liber amicorum Prof.dr. M. Baelde. Uitgegeven door Hugo Soly en René Vermeir. Gent, 1993, pp. 73-93. Zie p. 75 noot 13 waar de Decavele signaleert dat een aantal archiefbronnen over gevoelige materie (al dan niet met opzet) zijn verdwenen; verder voor de precieze locatie van de desbetreffende stukken zie p. 87 noot 64.
17.
Ibidem, p. 90.
18.
Geestelijke die de bisschop in de uitoefening van zijn ambtsplichten bijstond of hem verving, zoals de tegenwoordige vicarissen-generaal (Van Dale, 1970, p. 34).
19.
Dat is de functie van een kanunnik die in een kathedraal (dit was toen de Sint-Donaaskerk) biecht hoort, met volmacht ook aan de bisschop voorbehouden zonden te absolveren (Van Dale, 1970, p. 1501).
20.
Decavele 1993, p. 86.
21.
Ibidem, p. 87.
22.
Ibidem, p. 88.
23.
Historie, fol. 25r
24.
Ibidem, lfol. 13r-14v.
25.
Stadsarchief Brugge, nr. 468.
26.
A. Heysse OFM: `Necrologium Conventuum Brugensium Fratrum Minorum (1247-1807)'. In: Analecta Franciscana sive chronica aliaque varia documenta ad historiam fratrum minorum spectantia. T. VIII, Necrologia II, Quarachi, 1917, p. [3].
27.
[8 Jan. 1573] Obitus V.P.Fr. Petri de Molendino sac., praed., conf., qui diversa Ordinis exequutus est officia. Incredibilem habuit vocem tubalem, eamque naturalem, ita ut templum, cum caneret, propemodum concuteret: admirandus chori amator et director, ut qui cantum optime cal[l]eret. Tandem huius conventus Guardianus moritur. [Noot:] Guardianus Dixmudae 1551 et Brugis 1554. Zie Heysse, 1917, p. 11.
Vertaling: Op 8 januari 1573 overleed de eerwaarde pater broeder Petrus de Molendino, priester, predikant en biechtvader, die diverse ambten binnen de Orde heeft vervuld. Hij beschikte van nature over een stem als een klok, zodat de kerk praktisch schudde, wanneer hij zong. Hij hield bewonderenswaardig veel van de koorzang en leidde die ook, omdat hij van zingen het meeste verstand had. Tenslotte stierf hij in de functie van gardiaan van dit klooster. [Noot:] Gardiaan te Diksmuide in 1551 en te Brugge in 1554.
28.
[19 oktober 1575]: Item anno Dni 1575 die 19a Octobris, obiit piae memoriae V.P.Fr. Iacobus de Aguilar, sac. et conf. Hyspanus natione, qui expleto iubilaeo annis 16 summa cum pace supervixit, qui multum obsequii praestitit conventui huis in reparationibus, praecipue in infirmaria. Praeterea pro consolatione nostrae communitatis et Fratrum praecipue domum in Blanckenberga suis eleemosinis, laboribus sudoribusque aedificavit; tamen obligamur annuo aere fundi ad sex gl. sine alio gravamine. Obiit autem anno aetatis suae 96. Anima eius requiescat cum beatis.
[Noot:] Nobilis genere hispanico circa 1479 oriundus Ordinem Seraphicum 30 annos natus ingressus est et Brugis anno 1509 professionem emissit. Syntagmata de S. Ioseph Provincia in Comitatu Flandriae p. 27, sequentia de eo referunt: "Eodem anno [= 1575] flebili vita exutus est venerabilis pater Aguilar, Hispanus, unus de iis 120 patribus, qui anno 1515, exactis Conventualibus, senatu populoque Brugensi armata manu introducente, primo hunc conventum inhabitatum venerunt, in quo cum pluribus annis habitasset anno 1560 iubilaeum magnifica pompa praesentibus Castilianorum, Lusitanorum, Cantabrorum et Navarreorum Consulibus, qui sua tunc Brugis omnes domicilia habebunt, cum tota fere incita Castellanorum mercatorum Natione celebravit. Ubi tunc quoque erat amplissimum convivium, dixisses Assueri, quod ad multos dies, aeque semper splendide protrahebatur. Apud quos gratia effecit et favore, ut Conventus infirmaria, quae eo ipso iubilaei sui anno tota fere incendio fortuito conflagraverat, magnis ipsorum expensis repararetur; sed et domum nobis Blanchobergis eorundem munificentia emptam procuravit." Zie Heysse, 1917, p. 54-55.
Vertaling: Op 19 oktober 1575 overleed de eerwaarde pater broeder Jacobus de Aguilar, priester en biechtvader, een Spanjaard. Zijn 50-jarig kloosterjubileum overleefde hij met nog eens 16 jaar. Zijn bijdrage aan dit klooster lag op het vlak van herstelwerkzaamheden, vooral in het hospitaal. Daarnaast is de bouw van het huis te Blankenberge zijn verdienste geweest, een huis gebouwd als rusthuis voor de kloostergemeenschap en de broeders met behulp van aalmoezen en veel hard werken. Toch moeten we jaarlijks nog 6 gulden betalen voor de pacht van de grond, niet meegerekend andere onkosten. Hij overleed in de leeftijd van 96 jaar. Zijn ziel ruste met de zaligen!
[Noot:] Geboren in 1479 als telg van een adellijk Spaans geslacht. Hij trad in de minderbroedersorde op 30-jarige leeftijd en legde in 1509 te Brugge de kloostergeloften af. Het boek van de Provincie van de H. Jozef in het Graafschap Vlaanderen vermeldt over hem het volgende op bldz. 27: "In hetzelfde jaar overleed de eerwaarde pater Aguilar, een Spanjaard. Hij was een van de 120 paters die in 1515, toen de conventuelen werden verdreven, door de stadsregering van Brugge onder gewapend geleide de stad werd binnengebracht en die vanaf het begin in dit klooster heeft gewoond. Vele jaren heeft hij erin gewoond en hij heeft er in 1560 zijn kloosterjubleum gevierd met een schitterende plechtigheid, in aanwezigheid van de consuls van de Spaanse, Portugese, Baskische en Navarrese natie, woonachtig in Brugge, en in aanwezigheid van praktisch alle ondernemende Spaanse kooplieden. Daar is toen een groots banket aangericht - men zou zeggen: een feestmaal van Assuerus - dat vele dagen lang op dezelfde voet doorging. Door zijn tactvol en minzaam optreden kreeg hij hen zover dat ze het kloosterhospitaal (dat toevallig in het jaar van zijn jubileum bijna volledig was afgebrand) voor een groot deel op hun kosten lieten herstellen. Ook het huis te Blankenberge wist hij met behulp van hun vrijgevigheid [voor het klooster] te verwerven."